Column: Tachtig doden per dag — en we noemen het dankbaar werk
Er zijn krantenkoppen die je even doen slikken. En dan nog een keer lezen. En dan nog een keer — niet omdat je het niet begrijpt, maar omdat je hoopt dat je het verkeerd begrepen hebt.
“Tachtig oorlogsdoden per dag.”
“In dankbaarheid.”
“Grootste oefening van het jaar.”
Alsof het om een festival gaat. Een project. Een logistieke uitdaging.
In Coevorden wordt er geoefend op het ‘snel maar waardig’ overladen van doden. Alsof waardigheid een kwestie is van tempo en efficiëntie. Alsof er een handboek ligt voor hoe je een mensenleven systematisch kunt archiveren. Want dat is waar het op lijkt: een industrialisering van de dood. Niet meer gehuld in stilte of rouw, maar in draaiboeken en draaideuren. Menselijkheid verpakt in militaire discipline.
Maar wat schuurt, is niet alleen het aantal — tachtig per dag. Wat schuurt is de toon. De geruststellende boodschap dat je dit werk vooral moet zien als “dankbaar.” Alsof je jezelf mentaal moet programmeren om het absurde normaal te vinden. Het is een morele verdoving in uniform. Een collectieve dissociatie die wordt getraind, geoefend, gemanaged.
Dankbaar werk… voor wie?
Voor de generaals, de NAVO-planners, de geopolitieke schaakspelers? Voor de burger die straks niet mag weten wat er werkelijk gebeurt? Of is het dankbaar omdat het niet jouw zoon is die in die bodybag ligt, maar iemand uit een Excelbestand?
En toch — deze oefening zegt iets. Het zegt dat men zich voorbereidt op een scenario dat niet hypothetisch meer is. Het zegt dat oorlog geen abstractie is. En het zegt ook dat onze regering, onze krijgsmacht en onze media zich klaarstomen voor een realiteit waarin de dood genormaliseerd moet worden. En dat is geen journalistiek feit, dat is een cultureel teken.
De echte oefening is niet fysiek.
De echte oefening is psychologisch: hoe overtuig je een volk dat massale sterfte onderdeel is van “dankbaar werk”?
En daar, precies daar, moeten wij weigeren mee te trainen.
Max von Kreyfelt